Het huis aan de overkant
In het huis aan de overkant ontwaakt vanochtend niemand, maar het verkeer raast voorbij.
Een man fietst naar de bakker. Iemand haast zich naar kantoor. De supermarkt knipt zijn lichten aan. De poes van de buren steekt over.
Bij de buren wordt de koffie koud. Daar is de radio vanochtend stil.
In het huis aan de overkant ontwaakt vanochtend niemand, en ik schaam me.
De bladeren dwarrelen van de bomen en de zon smelt de vorst. Sinds wanneer ziet de beukenhaag zo geel?
De gazetjesman stopt aan de overkant en stopt een krantje in de brievenbus. Dan rijdt hij naar het volgende huis. Voorbij de diepe gracht en het koude water daarin.
In het huis aan de overkant ontwaakt vanochtend niemand, maar het verkeer raast voorbij.
Bij de buren is het stil. Ze weten niet goed wat te zeggen.
In het huis aan de overkant ontwaakt vanochtend niemand, en ik schaam me.
Ik ken niet eens zijn naam.
(Oorspronkelijk gepubliceerd in november 2021.)