Ik wil je de zee laten zien
Door Ineke Vander Aa
'Ik wil je de zee laten zien', zeg ik.
Met boterhammen en snacks vertrekken we. Naar zee. Ik volg mijn gps. Mijn plan. Mijn doel. Dingo volgt mij. Nooit echt wetend waarheen.
Het bijzonderste aan de zee is de lucht. Die eerste stap uit de auto. Zout. Wind. Vis. Wier. Water. Zand. Allemaal in de lucht.
'Wacht eens even,' zegt Dingo, 'wat is dit voor lucht?'
Samen snuiven we. Ik met mijn onnozel bultje tegenover zijn enorme snuit.
Duinen zijn net een andere planeet. Het zand zakt weg onder onze voeten. Stappen gaat trager. Geuren overal. Gekriebel tussen tenen.
'Kom,' zeg ik, 'ik wil je de zee laten zien.'
'Wacht eens even,' zegt Dingo, 'wat is dit voor grond?'
Samen ploeteren we. Ik in mijn stapschoenen. Hij op blote voeten.
Het hoge gras fluistert tegen de wind. Een zwevende meeuw luistert af.
We verschijnen aan de rand van het strand. 'Kijk,' zeg ik, 'de zee.'
Dingo lacht naar de lucht die raast over de zee, dan naar de figuren op het strand. Mensen, honden, paarden.
'Zal ik hen pakken?!', hijgt Dingo. 'Welke dan?! Welke zal ik pakken?!'
Open ruimtes lijken hem nog steeds te herinneren aan oude lessen, toen wij elkaar nog niet kenden en hij nog een carrière bij de politie voor zich had. Met een wilde blik, gespannen kaken en trillende billen concentreert hij zich dan op een figuur, oren gespitst naar mijn instructies.
'Kijk toch gewoon,' zeg ik, 'naar de zee.'
Samen turen we. Ik naar de golven. Dingo naar overal. Misschien zag hij nooit eerder figuren zo in de verte, en vraagt hij zich af waarom ze zo klein zijn. Misschien ruikt hij dat kleine hondje in de verte. Haar geuren reizen met de wind naar Dingo's neus. Misschien ruikt hij ze allemaal wel. Al die figuren. Tegelijk.
Ik tuur. Dingo ontspant. Langzaam. Hij knippert traag met zijn ogen en beweegt zijn neus in de wind.
Na een poosje fonkelen zijn ogen weer. 'Kom,' zegt hij, 'wat is daar? En daar?'
'Dat is de zee.'
Het water leeft. Het achtervolgt en rent weg. Tikt tenen aan en vlucht. Het grijnst met een brede glimlach van schuim. Speelt het water? Dat is grappig en griezelig tegelijk.
Kleine vogeltjes rennen langs het water. Ze stelen mosseltjes van elkaar. Schelpen knarsen onder onze voeten. Nat zand kleeft tussen tenen.
De zee is luid. Ik zie het eerst aan Dingo's platte oren. Dan pas hoor ik het ook. We dwalen verder van de zee en verkennen het strand.
Drie meeuwen staan op een heuveltje. Roddelend kijken ze ons na. Misnoegd.
Dingo ruikt aan pootafdrukken in het zand. Langer aan de lijntjes die een hond in het zand krabde nabij een dode vogel. Aan drolletjes en een verloren schoen.
Ik raap schelpen. Dingo raapt geuren.
Op droog zand gaan we zitten. Ik eerst, hij daarna. Heldere druppels rollen van zijn wiebelende neus over zijn zandsnorretje.
Ik staar naar de horizon en denk: daar is Engeland. Wie zou er leven onder dit bruine wateroppervlak, tussen hier en Engeland? Hoeveel vissen, garnalen, mosselen en zeesterren? Allemaal in deze reusachtige waterkom waarin het zo stil moet zijn.
Ik probeer te kijken naar wat Dingo ruikt, maar zie alleen verre figuren. Een snel bewegend stipje daar, wat een hond moet zijn.
Hier zitten we. Aan zee. Op dezelfde plek. Samen. En toch weer elk in een andere wereld. Ik met mijn herinneringen aan strand en zee. Ik die denk er iets van te begrijpen. Eb en vloed. Engeland, zand en wandelaars. Schelpen en mineralen. Zeemeerminnen.
Dingo met zijn geuren. En dat is alles wat ik er werkelijk over weet.
Samen turen we. Ruiken we. Luisteren we. Voelen we. Proeven we.
Ik toon hem de zee die hij nooit op dezelfde manier zal zien.
Hij toont me geuren die ik nooit zal ruiken.
Samen, aan zee.
(Oorspronkelijk gepubliceerd in december 2020.)