In de stille mist
Even is alles weg.
De straat is weg.
De bomen zijn weg.
De vogels zijn weg.
De weg die we samen bewandelden, is weg.
Er is alleen hier. Jij en ik, op deze plek.
We zijn nu heel dicht bij Stilte. Hoor je hem?
Niets anders is er, dan onze volgende stap in deze troostende waas. Niets anders dan de steentjes onder mijn schoenen en het geplets van jouw poten.
Het ruikt hier anders, zeg je.
Ik ruik niets. De mist kleeft aan mijn neus.
We wandelen hier zo vaak en toch zijn we hier nooit geweest. Niet echt hier.
Het is gewoon donker en mistig, zeg ik.
Het is zoveel meer dan dat, zeg jij.
Nu pas hoor ik geritsel in de verborgen struik waar jij al lang naar staat te kijken. Het topje van je neus glinstert in het sterrenlicht. Kerstig.
Traag kuieren we door dit wonderland, net buiten onze deur.
Er is nu minder mist dan enkele decennia geleden. Dat zei Frank Deboosere op de radio. Hij zei het tevreden, want verkeer houdt niet van mist.
Is dat wat we willen dan? Een wereld met meer verkeer en minder mist?
Als we hier blijven staan, met onze voeten op het krakende gras en de wolk om ons heen, zouden we ons in eender welke tijd kunnen bevinden. Een beetje tijdreizen is de mist.
Je spitst je oren en wijst met je neus naar iets verderop.
We gaan kijken. Zacht ritselend.
Onder de schijn van een straatlantaarn bewegen schimmen. Eén van hen kijkt achterom. Hij hijgt wolkjes naar je toe. Je vangt ze, proeft ze en antwoordt.
In de stille mist.
(Oorspronkelijk gepubliceerd in december 2020.)